Hier is een eenvoudig overzicht van hoe Plug en Play werkt:
1. Apparaatverbinding: Wanneer een nieuw apparaat fysiek op de computer wordt aangesloten (bijvoorbeeld via een USB-poort), detecteert het besturingssysteem de hardwarewijziging.
2. Identificatie van de bestuurder: Het besturingssysteem leest de identificatie-informatie van het apparaat, waaronder de klasse van het apparaat (bijvoorbeeld printer, muis, camera, enz.) en het unieke identificatienummer ervan.
3. Driver zoeken: Het besturingssysteem zoekt vervolgens naar de juiste apparaatstuurprogrammasoftware. Apparaatstuurprogramma's zijn gespecialiseerde softwareprogramma's waarmee het besturingssysteem kan communiceren met het specifieke hardwareapparaat en het kan besturen.
4. Stuurprogramma-installatie: Als het benodigde stuurprogramma nog niet op de computer is geïnstalleerd, kan het besturingssysteem automatisch het juiste stuurprogramma downloaden en installeren vanaf de website van de fabrikant of vanuit een lokale stuurprogrammaopslag.
5. Stuurprogrammaconfiguratie: Het besturingssysteem gebruikt de informatie die door het apparaat en het geïnstalleerde stuurprogramma wordt verstrekt om het apparaat automatisch te configureren voor gebruik. Dit omvat het toewijzen van de benodigde bronnen (zoals geheugen- of interruptniveaus) en het instellen van apparaatspecifieke opties.
6. Apparaatinitialisatie: Eenmaal geconfigureerd, initialiseert het besturingssysteem het apparaat, waardoor het klaar is voor gebruik. De gebruiker heeft doorgaans toegang tot en interactie met het apparaat zonder handmatig stuurprogramma's te hoeven installeren of instellingen te configureren.
Door de apparaatdetectie, de installatie van stuurprogramma's en de configuratieprocessen te automatiseren, vereenvoudigt Plug and Play de taak van het toevoegen van nieuwe hardware aan een computer aanzienlijk, waardoor het gebruikersgemak wordt vergroot en handmatige installatiefouten worden verminderd.