Jongensacteurs droegen vaak uitgebreide kostuums en make-up om hun vrouwelijke uiterlijk te versterken. Ze bonden hun borst vast om een slanker figuur te creëren en droegen pruiken en valse wimpers om de illusie compleet te maken. Ondanks deze inspanningen was het niet ongebruikelijk dat het publiek zich ervan bewust was dat de vrouwelijke rollen door mannen werden gespeeld, en dit feit voegde vaak een element van humor of ironie toe aan de uitvoeringen.
De praktijk om jongensacteurs te gebruiken om vrouwelijke rollen te spelen ging door tot het einde van de 17e eeuw, toen vrouwen op het Engelse toneel begonnen te verschijnen. Een van de beroemdste actrices uit deze periode was Elizabeth Barry, die bekend stond om haar uitvoeringen in toneelstukken van Shakespeare. De opkomst van vrouwen op het podium markeerde een belangrijke verschuiving in de theaterpraktijk en maakte de weg vrij voor grotere kansen voor vrouwelijke acteurs in de eeuwen die volgden.