1. Beweging: Deze aanwijzingen leggen uit hoe personages zich over het podium bewegen. U ziet bijvoorbeeld 'Ga naar links' of 'Ga naar het midden van het podium'.
2. Gebaar: Deze aanwijzingen leggen uit hoe karakters zichzelf uiten of non-verbaal communiceren. U ziet bijvoorbeeld 'Wijs naar de deur' of 'Haal verward uw schouders op'.
3. Gezichtsuitdrukking: Deze aanwijzingen leggen uit hoe de gezichten van personages er tijdens een scène uit moeten zien. U ziet bijvoorbeeld 'Glimlach hartelijk' of 'Frons boos'.
4. Actie: Deze aanwijzingen leggen uit wat karakters doen, behalve spreken. U ziet bijvoorbeeld 'Zet hoed op' of 'Open brief'.
5. Tijdstip: Deze aanwijzingen verklaren de relatie tussen de bewegingen van een personage en de spraak, of hoe lang bepaalde acties moeten duren. U ziet bijvoorbeeld 'Op een tel' of 'Langzaam uw hoofd omlaag'.
6. Emotionele toestanden: Deze aanwijzingen leggen uit hoe personages zich van binnen voelen, zelfs als ze dit misschien niet laten zien in hun uitdrukkingen of acties. U ziet bijvoorbeeld 'Angstige gedachten worden weerspiegeld in de ogen' of 'Worsteling om paniek onder controle te houden'.