* De wind fluisterde door de bomen.
* De sterren dansten aan de nachtelijke hemel.
* Het vuur brulde in de open haard.
* De bladeren ritselden in de wind.
* De bloemen bloeiden in de lentezon.
* De oceaangolven sloegen tegen de kust.
* De berg stond hoog en trots.
* De rivier stroomde vredig door de vallei.
* De skyline van de stad schitterde in de verte.
* Het boek sprak tot mij op de pagina's.