- "Haar naam, die zo fris was / als het gezicht van Dian, is nu besmeurd en zwart / als mijn eigen gezicht" (5.2.262-264).
- "Haar oog moet gevoed worden; en welk genot zal zij hebben om naar de Duivel te kijken? Wanneer de zwartheid van de hel haar wit naar binnen zal trekken en het hoogste uitspansel van de hemel als een schedel op de grond zal lijken, wanneer al haar sierlijke passen te begeerlijk mooi zijn zal er niets meer worden gezien dan waar hij zich mee voedt, dat wat van hem is, dan zullen hel en duisternis haar vreugde zijn” (3.3.334-341).
- "O, pas op, mijn heer, voor jaloezie; / Het is het monster met groene ogen dat de spot drijft / Het vlees waarmee het zich voedt" (3.3.169-171).
- "Hij trekt een gezicht van verzoening zodat hij dichter bij haar geest kan komen; maar zijn hart en tong zijn innerlijke vijanden" (3.3.323-325).
- "Maar wie zou, zoals ik, van woede ontstoken, / een hond zijn, om haar tegen me te horen blaffen; alsof / dat ik onknap was geweest, waarom dan / hield ze eerder van me? Dan zou je willen mijn ebon als jet" (3.3.377-381).
- "Haar tranen kunnen dit niet wegspoelen" (5.2.133).