Hier is een nadere analyse van de stemming van het sonnet:
1. Melancholische reflectie:Het sonnet begint met een peinzende en melancholische toon terwijl de spreker nadenkt over het verstrijken van de tijd en het verouderingsproces. De woorden 'Geen marmer, noch de vergulde monumenten' roepen een gevoel van sombere contemplatie op over de nutteloosheid van materiële bezittingen en prestaties in het licht van de sterfelijkheid.
2. Acceptatie van de dood:Naarmate het sonnet vordert, erkent de spreker de realiteit van de dood en de universele aard ervan. De regels "Noch messing, noch steen, noch aarde, noch grenzeloze zee" benadrukken dat niets aan de klauwen van de dood kan ontsnappen. Deze acceptatie brengt een gevoel van berusting en nederigheid met zich mee.
3. Transcendentie door liefde:Ondanks de sombere erkenning van sterfelijkheid suggereert het sonnet ook de transformerende kracht van liefde. De spreker suggereert dat liefde het vermogen heeft om de tijd te overstijgen en de herinnering voorbij het fysieke bestaan te bewaren. De regels "Maar je zoete herinnering, die wel in mij leeft" drukken een geloof uit in de blijvende aard van liefde en haar vermogen om de geliefde levend te houden in het hart van de spreker.
4. Hoopvolle veerkracht:Het sonnet eindigt met een toon van hoopvolle veerkracht. De spreker geeft uiting aan zijn vastberadenheid om de vergetelheid van de tijd te weerstaan en de herinnering aan de geliefde levend te houden. De zin 'Zolang mannen kunnen ademen of ogen kunnen zien' brengt een gevoel van vastberadenheid over en het geloof dat de erfenis van liefde generaties lang kan voortduren.
Over het geheel genomen omvat Sonnet 55 een scala aan emoties, waaronder melancholische contemplatie, acceptatie van de dood, waardering voor de kracht van liefde en een hoopvolle veerkracht in het licht van de sterfelijkheid.