Door het hele stuk heen drukt Hamlet zijn minachting uit voor Rosencrantz en Guildenstern, waarbij hij ze 'sponzen' noemt, waarmee hij hun neiging benadrukt om informatie op te nemen en door te geven aan Claudius. Hij confronteert ze zelfs rechtstreeks en eist te weten waarom ze zijn gekomen. Terwijl ze Hamlet proberen te misleiden, blijft hij opmerkzaam en doorziet hun poppenkast.
Hamlet's vermogen tot introspectie en zijn scherp bewustzijn van menselijke tekortkomingen geven hem het inzicht om de ontrouwe bedoelingen van Rosencrantz en Guildenstern bloot te leggen. Hun onvermogen om zijn intellectuele scherpzinnigheid te evenaren maakt hen kwetsbaar voor zijn kritische blik. Hamlet daarentegen handhaaft zijn complexiteit en diepgang, wat zijn superioriteit in termen van intelligentie en wijsheid aantoont.