* De hogere klasse, bestaande uit priesters, edelen en rijke landeigenaren, die de meeste macht en invloed in de samenleving hadden.
* De middenklasse, bestaande uit kooplieden, ambachtslieden en geschoolde arbeiders, vormde de meerderheid van de bevolking.
* De lagere klasse, bestaande uit slaven en ongeschoolde arbeiders, die onderaan de sociale hiërarchie stonden en weinig rechten of privileges hadden.
Elke sociale klasse had zijn eigen specifieke rollen en verantwoordelijkheden, en er was weinig sociale mobiliteit tussen de klassen. De hogere klasse was verantwoordelijk voor het bestuur van de stadstaten en het handhaven van de sociale orde, terwijl de midden- en lagere klassen verantwoordelijk waren voor de productie van goederen en diensten en het leveren van arbeid voor de hogere klasse.
Slavernij was in Sumerië een gangbare praktijk en slaven werden vaak gebruikt voor handenarbeid of als huispersoneel. Slaven konden worden gekocht en verkocht, en ze hadden geen wettelijke rechten of bescherming. Ze werden beschouwd als het eigendom van hun eigenaren en konden ongestraft worden geslagen of zelfs vermoord.
De sociale structuur van Sumerië was gebaseerd op een systeem van patroon-cliëntrelaties, waarin de hogere klassen bescherming en steun boden aan de lagere klassen in ruil voor hun loyaliteit en dienstbaarheid. Dit systeem hielp de sociale orde en stabiliteit in de Sumerische samenleving te behouden.