1. Kostuums :De kostuums die acteurs droegen, gaven vaak hun sociale status, beroep en locatie aan. Een soldaat zou bijvoorbeeld militaire kledij dragen, een koning of koningin zou koninklijke kledij dragen, en een slaaf zou eenvoudige kleding dragen.
2. Rekwisieten :Acteurs gebruikten rekwisieten om alledaagse voorwerpen en locaties weer te geven. Een tafel en stoelen kunnen bijvoorbeeld een eetkamer voorstellen, een bed kan een slaapkamer voorstellen en een zwaard kan een strijdtoneel voorstellen.
3. Achtergronden :Achtergronden werden soms gebruikt om de illusie van een specifieke omgeving te creëren. Een geschilderde achtergrond van een bos kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor een scène die zich in het bos afspeelt.
4. Landschap :Het gebruik van decors was beperkt in het oude Griekse theater. Acteurs kunnen echter soms natuurlijke elementen, zoals bomen of rotsen, gebruiken om een gevoel van plaats te creëren.
5. Verlichting :Er werd gebruik gemaakt van verlichting om sfeer te creëren en belangrijke momenten in het stuk te benadrukken. Een helder licht kan bijvoorbeeld worden gebruikt om de komst van een god of godin aan te duiden, terwijl een donker licht kan worden gebruikt om een gevoel van mysterie te creëren.
6. Mime :Acteurs gebruikten mime om acties en locaties weer te geven die niet op het podium aanwezig waren. Een acteur kan bijvoorbeeld het paardrijden of het beklimmen van een berg nabootsen.
7. Geluidseffecten :Er werden geluidseffecten gebruikt om sfeer te creëren en de actie van het stuk te versterken. Een gong kan bijvoorbeeld worden gebruikt om het begin van een gevecht aan te geven, of een trompet kan worden gebruikt om de komst van een koning of koningin aan te kondigen.
Door deze technieken te gebruiken, konden Griekse acteurs en toneelschrijvers een levendig en gedenkwaardig gevoel van plaats creëren zonder het gebruik van uitgebreide decors. Hierdoor konden ze zich concentreren op het verhaal en de personages, en de verbeelding van het publiek aanspreken.