Leefde een worm zo lelijk als de zonde.
Niemand merkte hem op of wilde hem echt niet,
En zijn lichaam werd gerimpeld en mager.
Op een ochtend met de lichtstralen,
een vogel zag, was hij wanhopig.
De vogel nam het lelijke wezen mee op de vlucht,
Om te ontdekken dat hij mooi was in het hol van de hemel.