* "Haar ogen waren zo helder als de zon."
* "Ze rende zo snel als de wind."
* "Hij was zo sterk als een os."
Metafoor:
* "Ze was een zonnestraal in mijn leven."
* "Hij was een steunpilaar voor mij."
* "Ze was een verademing."
Personificatie:
* "De bomen dansten in de wind."
* "De sterren fonkelden aan de hemel."
* "De golven sloegen tegen de kust."
Hyperbool:
* "Ik had zo'n honger dat ik een paard kon opeten."
* "Ik lachte zo hard dat ik huilde."
* "Ik was zo moe dat ik een week kon slapen."
Alliteratie:
* "Peter Piper plukte een stukje ingelegde paprika."
* "Ze verkoopt schelpen aan de kust."
* "De kat heeft de muis gevangen."
Onomatopee:
* "Het gezoem van een bij."
* "Het gebrul van een leeuw."
* "De donderslag."