* Vergelijking :"Haar hart klopte als een trommel."
* Metafoor :"Ze was een vis in het water."
* Personificatie :"De wind fluisterde geheimen door de bladeren."
* Alliteratie :"De bladeren ritselden in de koele, frisse bries."
* Onomatopee :"De klok sloeg twaalf keer en de diepe, resonerende toon galmde door de gang."
* Hyperbool :"Ze wachtte een eeuwigheid tot de bus arriveerde."
* understatement :"Het was een beetje fris buiten."
* Oxymoron :"De oorverdovende stilte was ondraaglijk."
* Paradox :"Ze was verdwaald in de wildernis, maar voelde zich toch thuis."
* Eufemisme :"De oudere vrouw is vredig in haar slaap overleden."