1. Caesars reactie op de waarzegger:
Nadat de waarzegger Caesar heeft gewaarschuwd 'pas op voor de Ides van maart', stuurt Caesar hem weg met ironische woorden:
"Hij is een dromer. Laten we hem verlaten. Passeren" (II.i.20).
Caesar wijst de waarschuwing spottend van de hand, zonder zich bewust te zijn van het dreigende gevaar dat hem te wachten staat.
2. Casca's beschrijving van Caesar:
Casca, een samenzweerder tegen Caesar, beschrijft sarcastisch de acties en het gedrag van Caesar alsof hij een god was:
Toen hij merkte dat de gewone kudde blij was dat hij de kroon weigerde, plukte hij mij zijn wambuis open en bood hen zijn keel aan om door te snijden. En ik was een man van welk beroep dan ook geweest, als ik hem maar op zijn woord had geloofd, had ik zou hem hebben gedood en zijn mantel hebben gekregen" (I.ii.118-122).
Casca bespot de absurditeit van Caesars zelfverheerlijkende acties en de aanbidding van de menigte voor hem.
3. Cassius' overtuiging van Brutus:
Cassius probeert Brutus over te halen zich bij de samenzwering tegen Caesar aan te sluiten door sarcasme en ironie te gebruiken. Hij beschuldigt Brutus ervan ongevoelig en onverschillig te zijn tegenover de bedreigingen die Caesar vormt voor de Romeinse Republiek.
"Je bent saai, Cassius, en die levensvonken die in een Romein zouden moeten zitten, wil je wel, anders gebruik je ze niet" (I.ii.138-140).
Cassius beschuldigt Brutus ironisch genoeg van een gebrek aan passie en moed, ook al wordt Brutus verscheurd door tegenstrijdige loyaliteiten en principes.
4. Casca's beschrijving van Cassius:
Casca geeft een ironische beschrijving van Cassius aan Brutus:
"Je weet dat Caesar zijn aard bijna heeft veranderd vanwege zijn leeftijd. Maar het is zo anders bij hem dat Cassius vreest dat hij zijn arm niet hoog genoeg kan optillen om zijn hoofd stabiel te houden" (I.ii.211-214) .
Casca suggereert sarcastisch dat Cassius te zwak en te zwak is om enige bedreiging voor Caesar te vormen, terwijl hij in werkelijkheid een belangrijke samenzweerder is.
5. Brutus' rechtvaardiging van de moord op Caesar:
Brutus probeert de moord op Caesar te rechtvaardigen door ironisch genoeg te beweren dat het voor het grotere goed van Rome is:
"Omdat Caesar van mij hield, huil ik om hem; omdat hij geluk had, ben ik er blij mee; omdat hij dapper was, eer ik hem; maar omdat hij ambitieus was, heb ik hem gedood. Er zijn tranen voor zijn liefde, vreugde voor zijn fortuin, eer vanwege zijn moed en de dood vanwege zijn ambitie" (III.i.137-141).
In de toespraak van Brutus wordt ironie gebruikt om de tegenstrijdige emoties en complexiteiten rond de dood van Caesar te benadrukken.
Deze voorbeelden van verbale ironie voegen diepte en complexiteit toe aan het stuk door betekenislagen te creëren en de motivaties en innerlijke worstelingen van de personages te benadrukken.