1. Het tot slaaf maken van de Taíno en hen dwingen te werken in de goudmijnen, plantages en andere arbeidsintensieve industrieën.
2. Geweld gebruiken om Taíno-opstanden en opstanden te onderdrukken.
3. Het gevangennemen en tot slaaf maken van Taíno-vrouwen en -kinderen, die vaak het slachtoffer waren van seksueel misbruik en uitbuiting.
4. Vernietiging van dorpen en gewassen in Taíno, wat leidt tot wijdverbreide hongersnood en ziekte onder de inheemse bevolking.
5. Implementatie van beleid van culturele genocide, zoals de onderdrukking van Taíno-talen, religieuze praktijken en gebruiken.
Kortom, degenen die onder bevel stonden, waren niet slechts toeschouwers bij de wreedheid en slavernij van het Taíno-volk. Het waren actieve deelnemers die de bevelen van hun superieuren uitvoerden en rechtstreeks bijdroegen aan het lijden en de onderdrukking van de inheemse bevolking.