Act 1, Scène 1
Romeo:
Maar zacht! Welk licht breekt door dat raam?
Het is het oosten en Julia is de zon.
Sta op, mooie zon, en dood de jaloerse maan,
Die al ziek en bleek is van verdriet,
Dat jij, haar meid, veel eerlijker bent dan zij:
Julia:
O Romeo, Romeo! Waarom ben jij Romeo?
Verloochen uw vader en weiger uw naam;
Of, als je dat niet wilt, wees dan slechts mijn liefde gezworen,
En ik zal niet langer een Capulet zijn.
Act 2, Scène 2
Romeo:
Hij maakt grappen over littekens die nooit een wond hebben gevoeld.
Julia:
Maar zacht! Welk licht breekt door dat raam?
Het is het oosten en Julia is de zon.
Romeo:
Kijk, hoe zij haar wang op haar hand leunt!
O, was ik maar een handschoen aan die hand,
Dat ik die wang mocht aanraken!
Act 3, Scène 5
Romeo:
Dan daag ik je uit, sterren!
Julia:
Hou je van mij?
Romeo:
Ik hou meer van je dan woorden kunnen zeggen.
Julia:
En ik hou ook van jou.
Act 5, Scène 3
Romeo:
O, mijn liefste! mijn vrouw!
Dood, die de honing van uw adem heeft gezogen,
Heeft nog geen macht gehad over uw schoonheid:
Je bent niet overwonnen; nog steeds het vaandel van schoonheid
Is karmozijnrood op uw lippen en op uw wangen,
En de bleke vlag van de dood wordt daar niet gehesen.