- Shakespeare maakte zich los van de traditionele ‘typekarakters’ van klassieke tragedies.
_bijvoorbeeld_ Personages als Hamlet, Macbeth en King Lear zijn multidimensionaal en moreel dubbelzinnig, waardoor het publiek zich kan inleven in hun worstelingen.
2. Een breder scala aan tragische thema's onderzocht:
- Terwijl klassieke tragedies zich vaak concentreerden op de ondergang van één enkele hoofdrolspeler, onderzocht Shakespeare diverse thema's zoals liefde, ambitie, jaloezie en waanzin.
3. Ontwikkelde subplots en secundaire karakters:
- Subplot biedt extra perspectieven op de centrale tragedie, verrijkt het verhaal en onderzoekt de complexiteit van het secundaire personage.
4. Bevat elementen van komedie en ironie:
- De tragedies van Shakespeare bevatten vaak humoristische momenten en gebruiken ironie om de tegenstrijdigheden en complexiteiten van de menselijke natuur te benadrukken.
5. Gebruikt taalgebruik om het dramatische effect te versterken:
- Shakespeares taalbeheersing tilt zijn tragedies naar een hoger niveau, waardoor de emotionele impact van cruciale scènes en de diepgang van de ervaringen van de personages worden vergroot.
6. Geëxperimenteerd met tragische structuur:
- Shakespeare week af van de klassieke eenheden van tijd, plaats en actie, waardoor zijn tragedies langere perioden konden bestrijken en ingewikkelde verhaallijnen konden verkennen.
Door deze elementen uit te breiden, bracht Shakespeare meer complexiteit, diepgang en emotionele weerklank in het tragische drama.