Hier stelt hij sterfelijkheid, existentiële keuze en zelfbeschikking in vraag, maar bereikt geen definitieve oplossing of geeft geen ultieme betekenis aan iemands bestaan; hij lijkt uiteindelijk alleen maar berustend; “Zo maakt het geweten lafaards van ons allemaal/En dus wordt de inheemse tint van vastberadenheid/Wordt ziek van de bleke gedachtegang,/En een onderneming van grote toonhoogte en moment/Wat dit betreft worden hun stromingen verkeerd/En verliezen ze de naam van de actie” (67-73). Zijn laatste sentiment lijkt hier niet een van empowerment (“En verlies de naam van actie”), maar van berusting door inactiviteit.