spreek:spreek!
eten:Eet!
drinken:Drinken!
dans:Dans!
zingen:Zing!
spelen:spelen!
werk:werk!
studeren:studeren!
slapen:slaap!
doen:doen!
ga:ga!
zie:zie!
hoor:hoor!
voel:voel!
geur:geur!
zoals:Smaak!
hou je mond:wees stil!
kijk:Kijk!
volgen:Volg!
kom:Eet!
brengen:Breng!
zet:Zet!
verwijderen:Afhalen!
nemen:nemen!
vertrek:vertrek!
dichtbij:dichtbij!
geopend:geopend!