1. Ik heb sleutels, maar geen sloten. Ik heb ruimte, maar geen ruimte. Je kunt naar binnen, maar je kunt niet naar buiten. Wat ben ik?
Antwoord:Een toetsenbord.
2. Je ziet een boot vol met mensen. Het is niet gezonken, maar er is geen enkele persoon aanwezig. Waarom?
Antwoord:Alle mensen zijn getrouwd.
3. Je meet mijn leven in uren en ik dien je door te verstrijken. Ik ben snel als ik dun ben en langzaam als ik dik ben. De wind is mijn vijand. Wat ben ik?
Antwoord:Een kaars.
4. Ik heb altijd honger, hoe meer je me voedt, hoe meer ik groei, maar als ik dorst heb, word ik kleiner. Wat ben ik?
Antwoord:Een brand.
5. Ik heb takken, maar geen fruit, stam of bladeren. Wat ben ik?
Antwoord:Een bank.
6. Wat ligt er altijd voor je, maar je kunt het niet zien?
Antwoord:De toekomst.
7. Wat heeft een kop en een staart, maar geen lichaam?
Antwoord:Een munt.
8. Wat is zo kwetsbaar dat het zeggen van de naam het breekt?
Antwoord:stilte.
9. Wat is zwart als je het koopt, rood als je het gebruikt en grijs als je het weggooit?
Antwoord:steenkool.
10. Ik ben altijd nat, maar nooit droog. Wat ben ik?
Antwoord:Een handdoek.