- Formeel en verheven taalgebruik: Shakespeare gebruikt gedurende het hele stuk een formele en verheven taalstijl, waarbij veel personages in zeer poëtische en retorische taal spreken. Deze verheven dictie past bij de setting van het stuk in het oude Rome en de focus op machtige politieke figuren en gebeurtenissen.
- Retorische middelen: Shakespeare maakt in Julius Caesar uitgebreid gebruik van retorische middelen, waaronder vergelijkingen, metaforen, personificatie, alliteratie en antithese. Met deze apparaten kan hij levendige beelden creëren, belangrijke thema's benadrukken en de emotionele impact van het stuk vergroten.
- Contrasterende stijlen: Shakespeare gebruikt verschillende dictiestijlen om onderscheid te maken tussen verschillende karakters en sociale klassen. Het gewone volk en lagergeplaatste karakters spreken bijvoorbeeld vaak in eenvoudiger en directere taal, terwijl de edelen en senatoren complexere en uitgebreidere taal gebruiken.
- Symboliek: Shakespeare gebruikt tijdens het hele stuk symbolische taal en beelden om diepte en betekenis aan de actie toe te voegen. De verschijning van de waarzegger en zijn waarschuwingen, evenals de symboliek van bloed en water, spelen bijvoorbeeld beide een belangrijke rol in de thema's en voorafschaduwingen van het stuk.
- Verschillende registers: Shakespeare gebruikt in Julius Caesar een breed scala aan registers, van verheven en poëtische taal tot aardse en informele taal. Deze verscheidenheid aan registers weerspiegelt de diversiteit aan personages en situaties in het stuk en helpt een realistische en meeslepende dramatische wereld te creëren.
Over het geheel genomen wordt de dictie van Shakespeare in Julius Caesar gekenmerkt door zijn formaliteit, retorische verfijning, contrasten tussen verschillende karakters en sociale klassen, gebruik van symboliek en brede woordenschat.