1. Innerlijke kracht en overtuiging: Nehru geloofde dat een leider innerlijke kracht en overtuiging moest bezitten om zijn natie te leiden. Hij benadrukte het belang van een duidelijk besef van doel en waarden, samen met de moed om daar achter te staan, zelfs als er uitdagingen en tegenstand zijn.
2. Integriteit en moraliteit: Nehru benadrukte dat leiders een hoog moreel karakter en integriteit moeten hebben. Hij geloofde dat een leider betrouwbaar en eerlijk moest zijn en morele oprechtheid moest tonen in al zijn daden. Hij waarschuwde vaak tegen de gevaren van corruptie en het belang van het stellen van een voorbeeld dat anderen kunnen volgen.
3. Empathie en mededogen: Nehru benadrukte het belang van empathie en compassie in leiderschap. Hij geloofde dat een leider de behoeften, zorgen en ambities van de mensen die hij dient, moet kunnen begrijpen en er verbinding mee moet kunnen maken. Nehru pleitte voor een leiderschapsstijl die inclusiviteit, sociale rechtvaardigheid en het welzijn van alle burgers waardeert.
4. Visie en vooruitziende blik: Nehru benadrukte dat leiders een duidelijke visie moeten hebben voor de toekomst van hun land en de vooruitziende blik om plannen en strategieën voor de lange termijn te maken. Hij was van mening dat effectieve leiders in staat moeten zijn verder te denken dan directe uitdagingen en moeten werken aan de transformatie van hun land ten goede.
5. Aanpassingsvermogen en flexibiliteit: Nehru erkende het belang van aanpassingsvermogen en flexibiliteit in leiderschap. Hij geloofde dat leiders open moeten staan voor nieuwe ideeën, bereid moeten zijn om te leren en zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, en in staat moeten zijn om de nodige aanpassingen in hun strategieën aan te brengen wanneer dat nodig is.
6. Communicatie- en luistervaardigheden: Nehru benadrukte het belang van effectieve communicatieve vaardigheden en het vermogen om naar de mensen te luisteren en hun perspectieven te begrijpen. Hij was van mening dat een leider zijn visie duidelijk en beknopt moet kunnen verwoorden, en ook bereid moet zijn om naar feedback te luisteren en rekening te houden met de standpunten en zorgen van anderen.
7. Beslissingskracht en verantwoordelijkheid: Nehru was van mening dat leiders besluitvaardig moesten zijn en de verantwoordelijkheid moesten nemen voor hun beslissingen. Hij benadrukte dat leiders bereid moeten zijn moeilijke keuzes te maken, zelfs als ze impopulair zijn, en dat ze verantwoordelijk moeten zijn voor de gevolgen van hun daden.
8. Eenheid en inclusiviteit: Nehru pleitte voor een leiderschapsstijl die eenheid en inclusiviteit bevordert. Hij was van mening dat een leider ernaar moet streven mensen bij elkaar te brengen, een gevoel van nationale trots moet bevorderen en moet werken aan het overbruggen van sociale verdeeldheid.
Over het geheel genomen benadrukte Nehru's opvatting van persoonlijkheid als leider het belang van innerlijke kracht, moreel karakter, empathie, visie, aanpassingsvermogen, communicatieve vaardigheden, besluitvaardigheid en inclusiviteit. Hij geloofde dat leiders individuen moeten zijn met een sterk gevoel van doelgerichtheid, integriteit en het vermogen om mensen te inspireren en te verenigen voor een gemeenschappelijk doel.