1. Jurken en Kirtles: Vrouwen droegen lange, vloeiende jurken met hoge taille en wijde rokken. De jurken waren vaak gemaakt van rijke stoffen zoals zijde, fluweel of brokaat. Kirtles, die leken op jurken maar nauwer zaten, waren ook populair.
2. Mouwen: Mouwen waren vaak volumineus en uitgebreid. Ze kunnen worden gepoft, gesneden of geborduurd.
3. Halslijnen: Halslijnen waren doorgaans vierkant of rond, en waren vaak versierd met kragen, kant of andere versieringen.
4. Kapsels en kappen: Vrouwen droegen vaak kapsels of kappen om hun haar te bedekken. Kapsels waren nauwsluitende mutsen, terwijl kappen uitgebreider waren en van bont of fluweel konden worden gemaakt.
5. Ondergoed: Vrouwen droegen linnen hemdjes en lades onder hun jurken.
6. Accessoires: Vrouwen droegen een verscheidenheid aan accessoires om hun outfits compleet te maken, zoals sieraden, hoeden, handschoenen en waaiers.
7. Regionale variaties: Modetrends varieerden van regio tot regio, en vrouwen in verschillende delen van Europa kunnen zich heel anders hebben gekleed.
Het is vermeldenswaard dat mode in de 16e eeuw vaak een teken was van sociale status en rijkdom. Hoe uitgebreider en luxueuzer de outfit van een vrouw, hoe hoger haar sociale status waarschijnlijk zou zijn.