Door het hele gedicht heen wordt de setting afgebeeld als een weelderige, natuurlijke omgeving. De spreker noemt ‘een dal waar de wind zoet ademt’ en ‘wilde rozenbomen’ naast andere natuurlijke elementen, zoals ‘zonverbrande vrolijkheid’, ‘de sterren die zingen in de hemel’ en ‘de maan op de berg’.
Deze verwijzingen naar de natuur suggereren een buitenomgeving, waarschijnlijk een tuin of een weide, die in poëzie vaak wordt gebruikt als symbool van liefde en schoonheid. De beelden die met de natuur worden geassocieerd, sluiten ook aan bij het thema schoonheid als iets puur, natuurlijks en goddelijks, in tegenstelling tot iets oppervlakkigs of kunstmatigs.
Over het geheel genomen kan de setting van het gedicht 'Schoonheid' worden geïnterpreteerd als een serene, natuurlijke omgeving, omringd door symbolen van liefde en schoonheid, die een achtergrond vormt voor de contemplatie van de spreker over de essentie van schoonheid en de transcendente kwaliteiten die daarmee gepaard gaan.