1. Als zelfstandig naamwoord :
- Ze droeg een prachtige juwelenketting op het feest.
- De kroonjuwelen waren te zien in het museum.
- De robijn is een kostbaar juweel dat vaak in sieraden wordt verwerkt.
2. Als werkwoord :
- De juwelier heeft het horloge minutieus voorzien van kleine diamantjes.
- Ze versierden de kroon met de mooiste robijnen en saffieren.
3. Figuratief gebruik :
- Ze was een juweel van een persoon, altijd vriendelijk en medelevend.
- Hun vriendschap is een juweel dat ze diep koesteren.
4. Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden :
- De juweelachtige kleuren van de zonsondergang betoverden iedereen die hem zag.
- De juwelendoos bevatte een verzameling zeldzame en waardevolle edelstenen.
5. Idioom :
- "In de ruwe":Dit idioom betekent in een natuurlijke of onafgewerkte staat, zoals een juweel dat niet is geslepen of gepolijst.