1. Dirigent:
- Leidt en coördineert de uitvoering van het orkest door het tempo, de dynamiek en de muzikale interpretatie te bepalen.
2. Concertmeester:
- De hoofdviolist die de vioolsectie leidt en fungeert als concertmeester van het orkest.
3. Belangrijkste spelers:
- Elke sectie van het orkest heeft een solist die als leider en eerste voorzitter van die sectie fungeert. Belangrijkste spelers zijn onder meer:
- Hoofdfluit
- Eerste klarinet
- Eerste fagot
- Hoofdtrompet
- Eerste trombone
- Aanvoerder pauken, enz.
4. Sectie Spelers:
- Muzikanten die de verschillende secties van het orkest vormen, zoals de strijkerssectie, blazerssectie, kopersectie en slagwerksectie.
5. Houtblazerssectie:
- Omvat instrumenten zoals fluiten, hobo's, klarinetten, fagotten en aanverwante instrumenten, bespeeld door blazers.
6. Kopersectie:
- Bestaat uit instrumenten zoals trompetten, trombones, hoorns, tuba's en andere koperblazers, bespeeld door koperblazers.
7. Snaarsectie:
- Bestaat uit snaarinstrumenten zoals violen, altviolen, cello's en contrabassen, bespeeld door strijkers.
8. Percussiesectie:
- Bestaat uit verschillende percussie-instrumenten zoals pauken, drums, cimbalen, bellen en meer, gespeeld door percussionisten.
9. Toetsinstrumenten:
- Orkesten kunnen soms instrumenten als piano, celeste of klavecimbel in het ensemble opnemen.
10. Associate-directeuren:
- Sommige secties kunnen een adjunct-directeur of een tweede voorzitter hebben die de hoofdspeler binnen de sectie ondersteunt en soms vervangt.
De rollen die muzikanten in een orkest spelen, variëren qua technische, muzikale en leiderschapsverantwoordelijkheden, wat bijdraagt aan het algehele geluid en de samenhang van het ensemble.