- "Zijn" is de tegenwoordige tijd van het werkwoord "zijn". Het wordt gebruikt om iets te beschrijven dat nu gebeurt. Bijvoorbeeld:"Ik loop naar de winkel."
- "In" is een voorzetsel. Het wordt gebruikt om de locatie, tijd of manier aan te geven. Bijvoorbeeld:"Ik ben in de keuken." "Ik ben over een uur thuis." ‘Wij zullen het op deze manier doen.