1. De heersende klasse :Tot deze klasse behoorden de koning, zijn familieleden en hoge functionarissen zoals priesters, militaire commandanten en regeringsfunctionarissen. Ze hadden aanzienlijke macht en invloed in de samenleving en waren verantwoordelijk voor het nemen van belangrijke beslissingen.
2. De hogere klasse :Tot de hogere klasse behoorden onder meer rijke landeigenaren, kooplieden en professionals zoals artsen, architecten en ingenieurs. Ze beschikten over aanzienlijke economische middelen en genoten van een comfortabele levensstijl.
3. De middenklasse :Deze klasse bestond uit geschoolde arbeiders, zoals ambachtslieden, ambachtslieden en handelaars. Ze speelden een cruciale rol in de economie door goederen te produceren en de handel te vergemakkelijken.
4. De arbeidersklasse :De grootste sociale klasse, de arbeidersklasse, omvatte boeren, arbeiders en bedienden. Ze verrichtten handenarbeid en leverden essentiële diensten aan de samenleving.
5. De lagere klasse :Tot deze klasse behoorden slaven en contractarbeiders die beperkte rechten hadden en vaak als eigendom werden behandeld. Ze werden vooral gebruikt voor arbeidsintensieve taken.
6. De verschoppelingen :Tot de laagste sociale klasse behoorden individuen die als onrein werden beschouwd, zoals criminelen, bedelaars en gehandicapten. Ze werden vaak uitgesloten van de samenleving en leefden aan de rand.
Het is belangrijk op te merken dat hoewel deze sociale klassen verschillend waren, er toch een zekere mate van mobiliteit tussen hen bestond. Geschoolde werknemers zouden door hun prestaties in status kunnen stijgen, en individuen uit rijke families zouden door verschillende omstandigheden in armoede kunnen vervallen. De sociale structuur varieerde ook in verschillende perioden van de Sumerische geschiedenis en in verschillende stadstaten.