Dit is de eerste en kortste fase van taalverwerving. Het begint bij de geboorte en eindigt rond de leeftijd van 18 maanden. Tijdens deze fase produceren baby's uitingen van één woord (holofrasen) die volledige gedachten of ideeën uitdrukken. Deze woorden zijn vaak zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden, en worden doorgaans op een concrete, contextafhankelijke manier gebruikt. Een baby kan bijvoorbeeld het woord 'bal' gebruiken om naar een rond voorwerp te verwijzen, of het woord 'mama' om naar een vrouwelijke volwassene te verwijzen.
Hier zijn enkele voorbeelden van holofrasen:
- "Mama" (om naar moeder te verwijzen)
- "Dada" (om naar vader te verwijzen)
- "Bal" (om naar een rond object te verwijzen)
- "Hond" (om naar elk vierpotig dier te verwijzen)
- "Eten" (om honger uit te drukken)
- "Go" (om een verlangen uit te drukken om te verhuizen)
- "Omhoog" (om een verlangen uit te drukken om opgetild te worden)
- "Omlaag" (om de wens uit te drukken om neergezet te worden)
- "Nee" (om uw afkeuring uit te drukken)
- "Ja" (om goedkeuring uit te drukken)
Holofrastische uitingen gaan vaak gepaard met gebaren, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. Deze non-verbale signalen helpen de betekenis van het kind over te brengen.
Naarmate baby’s het holofrastische stadium doorlopen, beginnen ze langere en complexere uitingen te produceren. Ze beginnen woorden ook op een meer abstracte en symbolische manier te gebruiken. Tegen het einde van deze fase hebben baby's doorgaans een woordenschat van ongeveer 50 woorden.