2. Een duidelijk centraal conflict: De monoloog moet zich concentreren op één centraal conflict dat de emoties en motivaties van de spreker aandrijft. Dit conflict kan intern zijn, zoals een strijd met het geweten, of extern, zoals een strijd tegen een onderdrukkende macht.
3. Poëtische taal: De taal van een dramatische monoloog moet zeer gestileerd en figuratief zijn, waarbij levendige beelden en toespelingen worden gebruikt om een sterke emotionele impact te creëren. De spreker moet een verscheidenheid aan retorische middelen gebruiken, zoals metaforen, personificatie en alliteratie, om de muzikaliteit en expressiviteit van zijn taal te verbeteren.
4. Een gevoel van urgentie: De monoloog moet een gevoel van directheid en urgentie hebben, alsof de spreker in het moment opgaat en zijn mening moet uiten voordat het te laat is. Dit kan worden bereikt door het gebruik van sterke werkwoorden, uitroepzinnen en repetitieve zinnen.
5. Een dynamische structuur: De monoloog moet in intensiteit toenemen richting een dramatische climax en vervolgens afnemen, vaak eindigend met een krachtige slotverklaring of beeld. De emoties van de spreker moeten tijdens de monoloog veranderen en evolueren, en de taal moet deze emotionele reis weerspiegelen.