2. De spreker gebruikt actieve werkwoorden om het onderwerp te beschrijven, zoals ‘bloeien’, ‘bloeien’ of ‘succesvol zijn’.
3. De spreker gebruikt woorden die een gevoel van vreugde, geluk of optimisme overbrengen, zoals 'verrukkelijk', 'betoverend' of 'opbeurend'.
4. De spreker gebruikt metaforen of vergelijkingen om het onderwerp te vergelijken met iets positiefs, zoals 'een baken van hoop' of 'een zonnestraal'.
5. De spreker gebruikt taal die inclusief en respectvol is, waarbij negatieve stereotypen of generalisaties worden vermeden.